Ik had hem ruggelings in de doos gelegd, bovenop een stapel affiches, tussen een goud geverfd Boeddhabeeldje, een bekraste tropenhelm, een donkerrood vilten mutsje en een verzameling kunststof mini-piramides uit Bosnië. Op de rug van de teddybeer zat een lange smalle pleister waarop in het karakteristieke handschrift dat ik zo goed kende geschreven stond: Oje Heisus. Zo noemde Rob zichzelf toen hij leerde praten. Zijn moeder had dit op een reep leukoplast geschreven (het beschrijven van pleisters zit in de familie) en deze op de beer geplakt. De naam van de eigenaar op het bezit. Als een brandmerk waarmee een mens tot slaaf gemaakt wordt, dacht ik. Een vreemde gedachte (vond ik zelf) bij het zien van het stuk speelgoed dat een leven lang was gekoesterd. Nu is mijn man, net als zijn moeder, dood en leeft zijn naam voort op de goeddeels kale beer. Van de linkerschouder is het ‘vel’ helemaal verdwenen en is de vulling van stro zichtbaar. Het linker voetzooltje laat los. Borst en buik zijn kaalgeknuffeld, of kaalgeplukt, wie weet? En oh dat achterhoofd! Die heeft heel wat ontberingen doorstaan, dacht ik vervolgens. Ik pakte de beer weer uit de doos en zette hem beneden in de vensterbank. Dat ik rare dingen denk bij het zien van een door en door versleten speelgoedbeer zegt natuurlijk alles over mij. Ik zie ontberingen waar ik ook speelplezier zou kunnen zien. Ik zie een brandmerk waar ik ook de liefdevolle vooruitziende blik van mijn schoonmoeder in zou kunnen zien. Ik zie verval en ontberingen waar ik ook tekens van een levenslange liefde kan zien. En ja dát zie ik ook. Rouw is de achterkant van liefde, zo luidt een bekend gezegde. Hier, bij mij thuis, is liefde letterlijk zichtbaar op de achterkant.
Juni 2021, Rita Spijker